>>>  Laatst gewijzigd: 29 oktober 2021   >>>  Naar www.emo-level-8.nl  
Ik

Notities bij boeken

Start Filosofie Kennis Normatieve rationaliteit Waarden in de praktijk Mens en samenleving Techniek

Notities

In 1986 schreef hij een boek - Misunderstanding Media - waarin hij de oorlog verklaarde aan het geblaat over 'de informatierevolutie'.

Ook in dit boek wil hij zich polemisch opstellen. Als iemand met praktijkervaring merkte hij dat veranderingen op technologisch gebied helemaal niet zo snel gingen als men beweerde.

Voorkant Winston 'Media, technology and society - A history: from the telegraph to the Internet' Brian WINSTON
Media, technology and society - A history: from the telegraph to the Internet
London etc.: Routledge, 1998; 374 blzn.
ISBN: 04 1514 230X

(1) Introduction: A storm from paradise - technological innovation. diffusion and suppression

"An image of history as something other than a progressive chain of events informs this book. It is my contention that the received understanding of our current technological situation, the view that we are living in the midst of an 'Information Revolution' or at the start of an 'Information Age', can be seen rather differently if the histories of the technologies involved are considered. (...)
What is hyperbolised as a revolutionary train of events can be seen as a far more evolutionary and less transforming process.(...)
.. the position taken here, rather, is that Western civilisation over the past three centuries has displayed, despite enormous changes in detail, fundamental continuity - and that it continues to do so."(1-2)

[Zo. Dat is meteen duidelijk. Hij heeft het over 'rethoric', slogans, illusies, en onkunde. En dat geldt voor zowel de kritiekloze voorstanders als voor de kritiekloze bestrijders van het idee.]

"This is the background against which I shall argue more specifically that there is nothing in the histories of electrical and electronic communication systems to indicate that significant major changes have not been accomodated by pre-existing social formations.(...)
A model to reflect these patterns [de regelmatigheden in innovatie en verspreiding van techniek, de rol van wetenschap en algemene kennis daarbij, de krachten die die technieken stimuleren of tegenhouden] implicitly suggests the primacy of the social sphere as the site of these activities, conditioning and determining technological developments."(2)

Uitleg van een model waarin die relatie weergegeven wordt tussen wetenschappelijke kennis (in brede zin), technische ideeën, technische prototypes en de sociale krachten die de uiteindelijke realisatie als 'uitvinding' bepalen. Die uitvindingen vinden vanwege die interactie vaak op meerdere plaatsen tegelijkertijd plaats. Dit model wordt visueel weergegeven en steeds verder ingevuld. Later wordt het ook gebruikt en specifieker ingevuld in de hoofdstukken over uitvindingen om een en ander te concretiseren.

Die sociale krachtten werken twee kanten uit. De maatschappelijke behoefte aan een technische vinding werkt stimulerend en versnellend op de ontwikkeling van prototypes naar uitvinding. Maar tegelijkertijd werken die krachten remmend zodat de uitvindingen de sociale balans niet kunnen verstoren.

"The invention now moves into the market place. Yet acceptance is never straightforward, however 'needed' the technology. As a society we are schizophrenic about machines. On the one hand, although perhaps with an increasingly jaundiced eye, we still believe in the inevitability of progress. On the other hand we control every advance by conforming it so that it 'fits' to pre-existing social patterns. (...)
A technologically induced hara-kiri on the part of these institutions, whereby a business 'invents' a device which puts it out of business, is obviously impossible. But what is equally true, although less obvious, is the difficulty of inventing something to put other businesses out of business; and the bigger the threatened business the more difficult it is."(11)

In dit model is er sprake van 'accelerators' en 'brakes' (in termen van Fernand Braudel). Naast de stimulerende sociale noodzaak voor een vinding is er de wet van onderdrukking (in de zin van afremmen, vertragen) van radicale potenties.

Dat weer leidt tot aanpassingen van uitvindingen waarvan in het proces van stimuleren en afremmen sommige het maken ('spin-offs') en sommige het niet maken ('redundancies').

De rest van dit boek laat zien dat dit model valide is.

(17) Part I - Propagating sound at considerable distances

(19) 1 - The telegraph

De geschiedenis van de telegraaf laat zien hoe er kennis ontstond over elektriciteit en magnetisme, hoe vanuit die kennis allerlei apparaten verzonnen werden om signalen over te brengen over afstand, hoe de semafoor het ontwikkelen van bepaalde prototypen in feite tegenhield (regeringen hadden geen behoefte aan een ander systeem) en hoe er uiteindelijk toch een maatschappelijke behoefte aan ontstond door de ontwikkeling van de spoorwegen - met enkelspoor was het noodzakelijk snel te kunnen zien of er een andere trein op een traject van dat enkelspoor aanwezig was. Telegraafdraden liepen dan ook langs de spoorwegen.

Ook bij dit product barstte de strijd los over wie 'de uitvinder' was en wie terecht een patent had. Uiteindelijke bleek het systeem van Morse - met name de 'software': de morsetekens - het meest praktisch te werken, maar ook hij had moeite om zijn systeem erkend te krijgen. Onzekerheden en dubbelzinnigheden over uitvindingen - discussies over patenten, over eigendomsrecht - werkten als een rem op de verspreiding van de uitvinding.

"Despite the Postmaster General's talk [in de VS] 'an instrument so powerful for good or evil' which could not 'with safety be left in the hands of private individuals uncontrolled by law', a crucial privatising precedent was set in American public communications policy. The telegraph was returned to Morse and his backers. This failure to find non-railway uses for it in 1845 thus had profound repercussions. In the USA, the transmission of intelligence [het woord voor 'informatie' in die tijd] was to be neither necessarily nor exclusively a government function. Others, the press and business, could also be involved."(27)

Die privatisering leidde tot een systeem vol met rechtszaken over patenten, met een slechte regionale verdeling van de voorzieningen met bijvoorbeeld soms dubbele telegraaflijnen in regio's waar meerdere bedrijven met elkaar concurreerden.

"What had initially been adopted to avoid wasting taxpayers' dollars became a self-denying ordinance - the government would not engage in profitable communications enterprises. In time, this would help underpin the received opinion that government enterprises in telecommunications (and indeed elsewhere) cannot, by their very nature, be profitable. (This then becomes self-fulfilling: if such enterprises are profitable, then they should be, and are, privatised.)"(28)

[Rondom de telegraaf doken dus al dezelfde kwesties op als bij latere elektrische / elektronische communicatiesystemen. Mensen met charisma of een grote mond die zich de uitvinder van iets noemen, terwijl het zo simpel niet ligt. De behoefte patenten op vindingen te verkrijgen en alle rechtszaken die daar uit voortkomen. De discussie over publieke of private regulering van de vindingen en de verantwoordelijkheid voor de verdere ontwikkeling ervan, waarbij Europa vaak kiest voor publiek bezit / overheidregulatie terwijl de overheid van de VS met tegenzin zaken reguleert en het liever overlaat aan privépersonen en hun bedrijven. Zie voor een uitwerking van de twee benaderingen ook p.250 e.v. - waar duidelijk wordt dat competie en concurrentie zoals in de kapitalistische VS lang niet altijd zo werkt als gedacht en zeker niet altijd in het voordeel is van de klanten, terwijl monopolies zoals in Europa de communicatietechnieken als telegraaf en telefoon juist beter toegankelijk maakten.]

(30) 2 - Before the speaking telephone

Soortgelijke opbouw in dit hoofdstuk. De groei van kennis op het terrein van elektromagnetisme, geluidsgolven, de menselijke stem, etc. De ontwikkeling van de ideeën en de prototypes voor het overbrengen van de menselijke stem met een apparaat (al vroeg 'telefoons' genoemd) - die van Philip Reiss, Elisha Gray, Alexander Graham Bell (met Thomas Watson) (met speciale aandacht voor de ontwerpen van Gray en Bell die elkaar later de uitvinding van de telefoon en het patent er op betwisten). In eerste instantie werd gedacht in termen van aan aanvulling op de telegraaf en helemaal niet in termen van een apparaat waarmee mensen met mekaar zouden kunnen praten.

(51) 3 - The capture of sound

Met het ontstaan van bedrijven als besloten vennootschappen in 1862 ontstonden ook moderne kantoorgebouwen. Dat weer leidde tot een maatschappelijke behoefte aan bepaalde uitvindingen zoals de lift (1885), de typemachine (1878), de bureaurekenmachine (1875) en de telefoon (werkbare modellen in 1879). Het was ook de tijd van de algemenere toepassing van riolering, water- en gasleidingen voor huizen, vuilnisophaaldiensten, bibliotheken, etc. - kortom de ontwikkeling van de stad vond plaats, urbanisatie.

De ontwikkeling van de telefoon ging relatief langzaam door patentkwesties en door gebrek aan fantasie en visie - lang werd hetzelfde idee gebruikt, er zat weinig innovatie in. In het begin werd het systeem ook wel gebruikt voor een soort van 'broadcasting' van concerten in ziekenhuizen of voor distributie van nieuws; maar het gebruik ervan werd uiteindelijk beperkt tot een-op-een-communicatie, omdat dat gemakkelijker en minder riskant was.

De telefoon had ook een 'spin-off': geluidsopnames. Edison vond de fonograaf uit ('wax paper recordings') die bv. als dictafoon gebruikt kon worden. Maar ook hier bestonden al voorlopers van (Charles Cros, Emile Berliner) en concurrenten (Bell, Valdemar Poulsen). Zelfs de naamgeving was niet erg origineel. Ook het woord 'grammofoon' werd al eerder gebruikt.

Er was verzet tegen de fonograaf. Het opnemen (nog gedacht als het opnemen van telefoongesprekken) werd als bedreigend en als aantasting van de persoonlijke levenssfeer gezien en werd tegengewerkt. Met andere woorden: het was niet de kantooromgeving die zat te wachten op deze technieken, behalve misschien voor het dicteren. Maar niet voor de algemene opslag van gesprekken en zo.

De grammofoon werd pas een succes toen muziek opgenomen en verspreid werd: de amusementswaarde van opgenomen en af te spelen muziek voor gewone mensen in hun huizen, bleek de werkelijke maatschappelijke aanjager. Het eerste kwart van de 20e eeuw zag dan ook de opkomst van de grammofoon: zelf opnemen van geluid werd vervangen door afspelen van door anderen opgenomen producten, de afspeelapparaten werden verbeterd, en er ontstond een muziekindustrie die allerlei opnamen maakte en uitbracht.

(65) Part II - The vital spark and fugitive pictures

(67) 4 - Wireless and radio

Er waren in de 60er jaren van de 19e eeuw al snel allerlei apparaten in de fysische laboratoria om de theorieën over elektromagnetische golven te testen en te demonstreren. Hertz deed dat bijvoorbeeld in 1886 en 1888. Maar al eerder vond David Hughes (in 1879) de microfoon uit, en ook anderen (Righi, Lodge) deden onderzoek naar radiogolven en het op elkaar afstemmen van frequenties tussen zender en ontvanger. Maar maatschappelijk gezien was de belangstelling ervoor nihil.

Toch had Sir William Crookes het al in 1992 over telegrafie zonder draden, over communicatiesystemen van persoon tot persoon zonder draden, etc. En in 1994 kon Lodge al een demonstratie geven van draadloze telegrafie.

"Yet, despite the heavy prompt from Lodge's friend Crookes, Lodge (who failed to patent the coherer) and his audience did not appear to realise they had 'invented', or witnessed the 'invention' of, any such thing. They were merely detecting radio waves, a quite different matter altogether. The honour of 'inventing' radio therefore goes to Marconi, not least because he was consciously working on a signalling system."(70)

Marconi was een student van Righi en zijn uitvinding van radiogolven zenden via hogere zendmasten is dan ook wetenschappelijk gefundeerd geweest. Hij vroeg er patent op aan. Daarnaast kon hij ook de maatschappelijke behoefte duidelijk maken: hij demonstreerde aan de Britse Admiralty in London het nut voor de moderne (militaire) scheepvaart waarin metalen stoomschepen ('ironclad' schepen) op grotere afstand van elkaar moesten varen dan houten zeilschepen en daardoor niet meer via semaforen met elkaar konden communiceren.

"The development of the ironclad therefore created a signalling problem exactly as the development of the railway had; and just as the telegraph began as a solution to the railway's problem, so the wireless telegraph began as a solution to the ironclad's. The only difference was that, if anything, the naval need was stronger."(71)

De belangstelling bij de marine was groot en al in 1998 waren Marconi en Jackson (iemand die bij de marine werkte) in hun test zo ver gekomen dat ze over 60 zeemijlen konden zenden en ontvangen. Hetzelfde gebeurde trouwens bij de Russische vloot door A.V. Popov die soortgelijke ideeën ontwikkeld had als Marconi. In 1903 werd internationaal afgesproken dat vrije communicatie tussen zend-/ontvangtoestellen mogelijk moest zijn. In 1906 werd SOS als noodsignaal afgesproken, zoals in 1912 uitgezonden door de Titanic. Rond die tijd was draadloze telegrafie een normale techniek geworden voor de zeevaart.

De remmende factoren - strijd om patenten, onwil, tegenwerking, vertraagde verspreiding - kwamen pas toen Marconi zijn vinding van draadloze telegrafie in het algemeen wilde ontwikkelen als vervanger van bedrade telegrafie. PTT's en bedrijven hadden daarover een monopolie en wilden niet meewerken. Daarnaast waren er technische problemen voor de draadloze telegrafie, bijvoorbeeld atmosferische storingen bij zenden / ontvangen over langere afstanden. Er werden vragen gesteld over de privacy van draadloos verzonden berichten en men zag het nut van 'broadcasting' niet.

"For all these reasons, the wireless telegraph was less disruptive to existing telecommunications industries than was at first, and all too typically, envisaged."(73)

De ontdekkingen rondom de relatie tussen elektriciteit en hitte, de uitvinding van de gloeilamp door Edison (1879), de uitvinding van de diodebuis door Ambrose Fleming (1904) waren ook van betekenis voor de verdere ontwikkeling van de draadloze telegrafie. Maar de uitvinding van de triodebuis - die radiosignalen kon versterken - door Lee de Forest (1906) en het gebruik ervan door Reginald Fessenden om muziek uit te zenden over radiogolven werden niet van belang gevonden.

"By 1907 Fessenden was transmitting speech over distances of 200 miles. He had 'invented' the radio (as opposed to wireless telegraphy) but, ships' wireless operators apart, nobody was listening. Getting beyond the idea of point-to-point communication was the real inhibitor suppressing the potential of wireless communication until after the First World War. Radio, broadcast radio, essentially involved not knowing in advance where signals would be received. In other words, further exploitation depended on seeing that a major perceived fault of the technology, that anybody could listen, was actually its raison d'être. One did not have to be in danger of sinking or in the midst of a revolution or a war to make use of this possibility; yet that possibility did not quite add up to a supervening social necessity."(75-76)

Maar geleidelijk aan begon men de mogelijkheden te zien. In 1920 werd KDKA Amerika's eerste radiostation. De term 'broadcasting' werd pas na 1922 algemeen gebruikt. Tijdens WO I werden alle radiozendstations (die van Marconi's bedrijf waren) door de VS genationaliseerd vanwege de oorlogssituatie. In 1919 werd die situatie permanent gemaakt. Maar de overheid wilde niet de eigenaar zijn en liet de regie en de ontwikkeling van de radiostations over aan een commercieel bedrijf: de Radio Corporation of America (RCA) waar David Sarnoff ging werken die eerder voor Marconi werkte. Al gauw na 1920 werd radio erg populair en werden er in de VS vele radiotoestellen verkocht.

Desondanks waren er weer belemmerende factoren. Zoals gewoonlijk ontstond er een strijd om patenten. Ook verbeteringen kregen geen kans: Edwin Armstrong vond al in 1933 FM uit met radiosignalen die veel helderder waren, maar RCA en Sarnoff waren er niet in geïnteresseerd omdat het bedrijf al zo goed liep met AM. Door alle weerstand en strijd tegen Armstrong's vinding had FM zelfs in 1990 nog niet overal AM vervangen.

Ook de programmering van radiouitzendingen was in de VS lang een probleem, omdat de zendstations het eigendom waren van nieuwsagentschappen, telefoonmaatschappijen en andere bedrijven, die of voor zichzelf reclame maakten of radiotijd verhuurden aan anderen om reclame te maken. De rechtszaken rondom monopolievorming en de mislukking van de regulering van golflengtes door Herbert Hoover onder invloed van de grote commerciële bedrijven werd van invloed op wat zich tussen 1922 en 1930 ontwikkelde. Totale commercialisering was niet het enige resultaat: er waren ook wel educatieve en sociale uitzendingen, maar de invloed van de grote bedrijven was desondanks duidelijk.

"By 1934, when the FRC was replaced by the Federal Communication Commission (FCC), a Rooseveltian agency to control all aspects of telecommunication, the commercial nature of American broadcasting was irrevocably established. The period of suppression was over and, once again, the American government had shown itself to be unwilling to intervene in a communications system which had demonstrated an ability to make profit for private interests. Elsewhere, as with telegraphy and telephony, a different approach developed. In Britain the government tackled both set manufacturing and programme provision at the same time."(81-82)

[Je kunt je afvragen of daarmee de onderdrukking werkelijk is opgeheven. Want wat wordt er allemaal onderdrukt en afgeremd door alles aan de markt / de bedrijven over te laten? Later in het hoofdstuk gaat het over het verzet van de muziekindustrie die minder grammofoonplaten begon te verkopen door de muziek die ten gehore gebracht werd in radiouitzendingen. En het gaat daar met name over de nieuwsagentschappen die zich een decennium verzet hebben tegen de ontwikkeling van de radio als nieuwsdienst omdat dat ale concurrentie ervaren werd. Het is dus niet alleen een regulerende overheid die afremt, ook de markt kan op allerlei manieren een belemmering betekenen voor de ontwikkeling van (het gebruik van) technieken.]

In de UK werd draadloze telegrafie ook genationaliseerd onder het monopolie van het Post Office. Voor radiouitzendingen moesten allerlei belangstellende bedrijven samenwerken. Zo ontstond in 1922 (1923 officieel goedgekeurd) de British Broadcasting Company (BBCo) waaruit in 1927 de British Broadcasting Corporation (BBC) ontstond als een niet-commerciële publieksdienst.

(88) 5 - Mechanically scanned television

Televisie kon zich ontwikkelen op basis van de kennis die met name sinds de 18e eeuw opgebouwd werd over licht: de deeltjestheorie stond naast de golftheorie (Thomas Young o.a.). Antoine Cesar en zijn zoon Edmond Bequerel, Berzelius, Willoughby Smith, J.J.Thomson hielden zich allemaal bezig met het verschijnsel dat invallend licht er toe kan leiden dat er elektriciteit ontstaat in materialen, dat elektronen uitgestuurd worden ('photoelectric emission'). De kathodestraalbuis (Cathode Ray Tube of CRT) speelde een grote rol in het onderzoek naar dit gegeven evenals de ontdekking van fluorescerende materialen.

In 1914 werd er al 30 jaar gedroomd over televisie als beelden die op een of andere manier werden opgenomen (camera), konden worden verstuurd (telegrafie) en door een apparaat (CRT) konden worden weergegeven. In eerste instantie werd gedacht in termen van het versturen en ontvangen van een enkel beeld (zoals bij een fax). Resultaat: de Bidwell-machine en de Nipkow-schijf, maar beide zonder beelden van wat televisie zou worden: dus met de droom van het oversturen van bewegend beeld over grote afstand. In 1908 beschreef Campbell Swinton de principes daarvan. Voorlopig bleef het echter bij mechanische scansystemen zoals die van Nipkow. Maar in de 1920-er jaren werd wel druk geëxperimenteerd met het idee televisie (de term ontstond in 1900).

"By 1930, 'televisors' were being sold at 25 guineas the set, and in April sound joined pictures in the transmissions. The system still produced an oblong picture of only thirty lines definition, although it had by now improved sufficiently for actual programming to be undertaken. The BBC began serious exploration of the new medium, transmitting in July of that year, the world's first 'upscale' television play, Pirandello's The Man with the Flower in His Mouth in co-operation with Baird [de Schotse pionier die daar met televisie begonnen was]. General Electric [in de Verenigde Staten] had broadcast the somewhat less esoteric melodrama The Queens Messenger from its Schenectady station two years before. The difference in style and ambition that characterised British public service and American commercial television culture can therefore be said to antedate the introduction of the all-electric system."(96)

De toenemende precisie waarmee de Nipkow-schijven geproduceerd konden worden leidden er al in 1935 toe dat er gescand kon worden met 180 lijnen en 25 frames per seconde. Verder verbeterde producten werden door de Nazi's gebruikt om de Olympische Spelen van 1936 uit te zenden. Eind 1936 werd er al gescand in 240 lijnen / 25fps. Uiteindelijk kon de mechanische weg niet meer leveren wat men graag wilde en werd in 1936 definitief voor de elektrische / elektronische weg gekozen.

(100) 6 - Electronically scanned television

Een belangrijk persoon hier met de nodige patenten: Boris Rozing uit Rusland. Helaas heeft de erkenning van zijn rol lange tijd geduurd door het chauvinisme rondom de Koude Oorlog. Een andere belangrijke Rus - Vladimir Zworykin - emigreerde naar de VS en bouwde en patenteerde daar in 1923 een volledig elektronisch systeem. In 1932 scande dat systeem 240 lijnen en al gauw werd de kwaliteit van 16mm-film bereikt (400 lijnen - in de praktijk uiteindelijk 525/625 lijnen).

"The greatest claim to the invention of television is undoubtedly Zworykin's, and it was in all essentials first built under the aegis of four large electrical manufacturers [Westinghouse en RCA in de VS, EMI in de UK, Telefunken in Duitsland], for every basic aspect of modern television systems conforms to Zworykin's original patent description of 1923 and the devices he built to refine and develop those ideas in the 1930s. However, in another crucial sense, the invention was still in doubt at the end of that decade because the device was not widely diffused."(106)

Philo Farnsworth vond een betere elektronische camera uit dan Zworykin - eentje die ook als versterker van de elektronenstralen werkte. Farnsworth ging bij Philco werken en er ontstond hevige concurrentie tussen Philco en RCA waar Zworykin werkte.

"The crucial enabling factor which transformed television from toy to mass medium was the spare capacity of the electronics industry in 1945/6."(111)

Bovendien sloot het aan bij de behoefte aan 'entertainment' die in de naoorlogse jaren groter was dan ooit. Met televisie werd het mogelijk films bij mensen thuis te brengen zoals voorheen de radio grammofoonplaten bij de mensen thuis bracht. Na een periode van rem (1935-1950) door een nog teleurstellende technologie, het ontbreken van standaarden en het verzet van de filmindustrie, kwam de TV vanaf 1952 tot grote bloei. En zoals voorheen bleek TV geen concurrentie van de filmindustrie, integendeel.

(126) 7 - Television spin-offs and redundancies

Computerbeeldschermen worden later besproken. Hier gaat het over de VCR = Video Casette Recorder als spin-off die tamelijk geluidloos de markt veroverde van 1974-1979. Niet alleen was het opnemen handig, er konden ook films gehuurd / gekocht en afgespeeld worden. Allemaal zaken waarmee het thuisvermaak extra mogelijkheden kreeg. Het zelf opnemen van TV kon juridisch niet gestopt worden, maar de filmindustrie merkte ook opnieuw dat ze te negatief waren geweest: ze verdienden al gauw veel geld met de verkoop en de verhuur van films voor de VCR. En mensen werden er niet door uit de bioscoop gehouden.

Uiteraard was er ook weer sprake van 'redundant technologies'. De bekendste daarvan is de videodisk die voor de consument rond 1980 even een rol speelde. De beeldkwaliteit was beter en je kon snel zoeken naar een 'frame', maar je kon er niet mee opnemen. Voorbeelden: RCA's CED-disk, andere merken 'laser disks'. Ze verkochten geen van alle, al ontwikkelde zich de laatste naar de CD (Compact Disk) / CD-ROM etc. die wel succesvol waren, zowel voor de verspreiding van muziek in digitale kwaliteit (via Pulse Code Modulation) als voor de opslag van data. De digitalisering van analoge signalen was een feit.

"A general point needs to be made in this connection: the digitisation of analogue electrical signals is at the heart of the concept of 'convergence', the idea that all the machinery of communications is coming together, especially the television and computer, with profound effects. Convergence is an important element in Information Age hype. I simply want to point out that the basis of convergence lies in a body of maths which goes back to the 1920s and was an established technique which dates from the late 1930s - and therefore antedates the building of the first digital computers. Again, it might well be the case that digitisation will have the profound social effects the technicists claim for it - or not. Either way, the pace of its introduction has scarcely been revolutionary, although it has had significant impact in specific areas."(134)

Volgt een concrete uitwerking van de geschiedenis van analoge LP naar digitale CD, waarbij de (niet beschrijfbare) CD de reddende engel werd van een muziekindustrie die steeds meer last had van / zei last te hebben van (beschrijfbare) cassettebandjes en steen en been klaagde over alle illegale kopieën.

"Almost no attention has been payed to this curious history which, on its face, would appear to be a completely effective manipulation of the market by a few international communication conglomerates. "(136)

Nog merkwaardiger is dat de muziekindustrie daarna de kans kreeg de DAT-recorder - digitale bandjes dus - tegen te houden zo lang de markt nog niet verzadigd was met de verkoop van CD-spelers en CD's. Van DAT is weinig meer vernomen.

Andere voorbeelden van een 'redundant technology': de Camcorder, de analoge HDTV (ingehaald door de digitale HiDef-ontwikkeling).

(145) Part III - Inventions for casting up sums very pretty

(147) Mechanising calculation

"The idea that 'inventions' are actually more matters of system engineering than of eureka breakthroughs and of slow adoption rather than sudden ubiquitousness has been a central contention of this book; but, at first sight, it seems singularly inappropriate to the history of the most radical, the most revolutionary of all the technologies here considered - the computer. How can the pattern of available technology, delay and constraint established above, be meshed with the sudden arrival of computing in every corner of our lives?"(147)

Toch klopt het model ook voor de computer. Volgt eerst weer een presentatie van wetenschappelijke kennis die ten grondslag ligt aan die technologie: de ontwikkeling van de wiskunde, Turing's theorie van een universele machine in 1936, Shannon's mathematisering van informatie, de machines van Babbage, de kantoorrekenmachines na opkomst van het moderne bedrijfsleven vanaf 1860 waaronder de ponskaartmachines van Hollerith.

[Je ziet in dit betoog dat alle misverstanden over machines die zouden kunnen denken al in dat artikel van Turing van 1936 zitten waar hij het heeft over 'states of mind' van een machine. Met andere woorden: machines worden beschreven in termen van menselijke eigenschappen, in woorden dus die alleen voor mensen geschikt zijn en niet voor machines. Dit soort theorieën halen dus alleen in schijn de kloof weg tussen mensen en machines. De 17e eeuwse gedachte dat machines niet kunnen denken, blijft dus in zekere zin overeind. Het is overigens geen echt probleem, het is een schijnprobleem ontstaan door verkeerd taalgebruik.]

[Triester is dat al die wiskundigen door de jaren heen menselijke rationaliteit alleen maar zijn gaan zien als het vermogen tot rekenen en tot logica. Eerst vernauw je je blik op wat mensen mentaal allemaal doen en kunnen tot 'het manipuleren van symbolen' of zoiets en daarna stel je dat machines - die ook kunnen symbolen kunnen manipuleren - dus kunnen wat mensen kunnen.]

"Boolean algebra, by reducing certain types of thought to a series of on / off states, is the means by which a Turing machine can be said to 'think', make judgements and learn. That Boole and all the other pure mathematicians, including Turing before the end of the Second World War, built no such machines does not detract from their centrality in preparing the ground of scientific competence which could be transformed by technology into the computer."(152-153)

[Waarin dus alle genoemde dubbelzinnigheden zitten. Misschien is de mathematisering van menselijke eigenschappen en van informatie / communicatie wel de ergste reductie die mensen overkomen is en zullen we nog lang lijden onder de gevolgen. Wat overigens niets af doet aan computers als machines.]

"The quantification of information in Information Theory parallels and perhaps determines the reification of information which is so crucial a part of the 'Information Revolution'; that is to say, the rethorical thrust which has the production of information in so-called 'post-industrial societies' substituting for the production of physical goods depends on such reification. It allows people to be comfortable with the somewhat curious notion that we can survive by making 'information' instead of producing things."(154)

"Here then is the importance of 'On computable numbers' [het artikel van Turing van 1936]. By moving from number-cruncher to symbol-manipulator, Turing threw the first plank across the Cartesian chasm between human being and machine. The thinking of those who were to design the first computers broadened and strengthened this bridge.(...) The seductiveness of the analogy between human neural activity and digital symbol manipulators has proved irresistible. Drawing such parallels, though, is not new. It has been a characteristic of Western thought throughout the modern period, beginning with Lamettrie's L'Homme Machine in 1750. Seeing humanity in the image of which ever machine most dominates contemporary life is what might be called mechanemorphism. (...) Mechanemorphism has conditioned not only our overall attitude to computers but also the very terminology which has risen around them."(154-155)

[Helaas. Het is gek: waarom zou zo'n Von Neumann - die nadenkt over een rekenapparaat - ineens een vergelijking gaan maken met menselijke neuronen en zo? Het voegt niets toe, het werkt eerder belemmerend, in die zin dat het originele ideeën om een machine te ontwerpen lastig maakt omdat als model steeds de menselijke hersenen genomen worden. Het is zo fantasieloos. Wie weet wat voor computermachines we vandaag de dag gehad hadden als dat niet gebeurd was. Maar inderdaad: al eeuwen werden vergelijkingen gemaakt tussen mensen en machines.]

"But from the beginning there were those who resisted the attractions of the mechanemorphic view."(155)

[Winston noemt Douglas Hartree, Charles G. Darwin, M.V. Wilkes. Maar het heeft niet mogen baten. Ik durf te wedden dat Europeanen een stuk voorzichtiger waren met hun taalgebruik dan de Amerikanen.]

In de rol die rekenmachines zo succesvol in het bedrijfsleven speelden ziet Winston een belemmering voor de ontwikkeling van computers:

"... the most advanced business machines of the 1930s were of a sophistication now forgotten. Commercial needs were not creating a supervening social necessity to produce a research agenda which might have led to a computer."(162)

Volgt een korte geschiedenis van de elektromechanische voorlopers van de computer: Torres y Quevedo, George Stibitz, Konrad Zuse, Howard Aitken. Maar er was dus nog geen maatschappelijke noodzaak om verder te gaan dan de machines die zij maakten.

"A universal analytic engine was simply not needed. It was to take two wars, one hot and one cold, to change that perception."(165)

(166) 9 - The first computers

De Tweede Wereldoorlog maakte het belang van ballistische tabellen voor de artillerie groter en groter, voor allerlei wapens, en rekening houdend met zo veel mogelijk factoren. Mensen konden al dat rekenwerk niet meer op tijd voltooien. En dat werd de 'maatschappelijke behoefte' aan de ENIAC in de Verenigde Staten.

In Groot-Brittannië was er door WO II een andere en heel wat serieuzere 'maatschappelijke behoefte': het kraken van de communicatiecodes van de Duitsers om hun aanvallen te weten te komen of om zelf aanvallen te kunnen plannen. En dat leidde tot de Colossus.

"The brouhaha surrounding ENIAC stands in stark contrast to the treatment given by the British to their equivalent device, Colossus. For more than four decades after the end of the war, Colossus remained only partially declassified."(170)

Op een gegeven moment ontstond het 'stored program'- idee, door John von Neumann samengevat op 30 juni 1945 in een rapport met de naam 'First Draft of A Report on The EDVAC'. Precies dat idee maakt een rekenmachine of een prototype zoals hierboven aangegeven tot een computer, 'the true computer'(178) in de ogen van Winston. Die kreeg een kans door de Koude Oorlog: een H-Bom 'moest' gemaakt worden en er was een apparaat nodig om de berekeningen te maken. De Whirlwind werd ingezet. Allerlei geheugenopslag-oplossingen kwamen ter wereld. En op allerlei plaatsen in de wereld werden de eerste echte computers gebouwd.

(189) 10 - Suppressing the main frames

Wat waren nu de tegenwerkende factoren? In de eerste plaats was dat (commerciële) onverschilligheid: mensen zagen geen andere mogelijkheden dan op wetenschappelijk of militair terrein. Het verhaal van de UNIVAC, Remington Rand, IBM en het Britse Lyons (met de LEO) illustreert dit. Na 1952 begon de verkoop van grote computers pas te lopen en ook toen toch vooral voor overheidsinstellingen en de vliegtuigmaatschappijen en met de Koude Oorlog als de stimulans.

"This is not to demean the computers's significance, for the market it created was no small thing and companies within the business, especially IBM, grew vigorously. Yet, despite these successes and the endless background hype, the result was that, in failing to make its case to the world at large, the computer's announced capacity for radical change was effectively contained by the comparative uninterest of business. By 1955, Year Eleven of the 'revolution', there were still just 250 computers in the world."

"This argument is strongly sustained by the historical record but a question is raised: could the machines have been less complicated, cheaper, more accessible than in fact they were, earlier than they were? Did the machines need to be so inaccessible, so 'user-unfriendly'? My contention is that they could indeed have been and that the failure to produce such devices demonstrates how the 'law' of suppression applies to computing."(199)

Het debat rondom het programmeren van de jaren 50 laat een tweede rem zien op de ontwikkeling: er werd door computerprofessionals geen werk gemaakt van het ontwikkelen van goede programmeertalen om de machines gemakkelijker mee aan te sturen, ondanks dat Zuse al in de 40-er jaren had laten zien hoe dat moest met zijn Plankalkül. Het had best gekund, maar de computerprofessionals wilden het anderen uit eigenbelang niet gemakkelijk maken om computers te bedienen. Dat weer belemmerde de commerciële verspreiding ervan.

"The debate begun in these years still echoes in contemporary design philosophies which continue to favour the machine rather than its user and which therefore constitute a constant element in suppressing the device's radical potential. (...) Of course, this latter group [de puristen en techneuten die er niet op gericht waren de bediening van computers gemakkelijker te maken] was engaged in the time-honoured pursuit of protecting its mysterium, the secrets of its guild."(200)

[Vergelijk het met Linux-gebruikers die de editor VI en terminalcommando's blijven bepleiten, ook daar waar het helemaal niets toevoegt en er veel gemakkelijker grafische manieren zijn om zaken te regelen. Je ziet daar inderdaad hoe het gewone niet zo technische gebruikers afhoudt om enthousiast te worden voor een heel goed open source systeemprogramma. En je ziet daar eveneens de dubieuze motieven van die techneuten voor hun keuzes, keuzes waarmee ze blijkbaar duidelijk willen maken hoe geweldig deskundig en onmisbaar ze zijn en hun minachting willen uitdrukken voor al diegenen die dat naar hun idee niet zijn. De priesterkaste van machomannetjes, hij is er nog steeds.]

Grace Hopper speelde een belangrijke en stimulerende rol door al in 1951 een compiler voor de UNIVAC te programmeren en conferenties te organiseren over programmeren. Met als gevolg uiteindelijk bijvoorbeeld de taal FORTRAN die echter pas rond 1960 meegeleverd werd met IBM-computers.

"It was therefore more than a decade after the Baby Mark I and EDSAC and fifteen years after the Plankalkül that the principle of compiling instructions into languages to ease programme writing came into general use and with it perhaps the most essential tool necessary to the wider diffusion of the computer. A computer that used everyday icons as the basis of its instruction mode would not appear - again to the derision of the serious computing enthusiast - until the early 1980s. (...)

To the indifference of commerce must therefore be added the failure of language-creation as the second element constraining the computer's diffusion. (..)

Both of these elements contributed to the design philosophy, conditioned by wartime approaches, which stressed ever larger and more expensive machines."(203)

Er werd simpelweg niet geloofd in kleinere modellen computers en dus werd op dat punt niets onderzocht of uitgeprobeerd.

(206) 11 - The integrated circuit

Daardoor werd 'solid state' elektronica- zoals de transistor die er al in 1947 was - ook pas veel later ingezet. En dat had weer tot gevolg dat de persoonlijke computer veel later werd ontwikkeld.

"The received history is that computers ate transistors ravenously. The historical truth is - and herein lies the proof of its fourth element of constraint - that they did no such thing. The transistor was not crucial to the development and growth of the computer. IBM, for example, never marketed a commercially succesful fully transistorised computer, and valve-based machines were still being shipped to customers a decade after the transistor was commercially available. The two industries did not come together in a synergetic way until the 1970s."

Indeed, it will be my argument that the transistor was not, of itself, a significant 'invention' at all but rather the signpost to one - the microprocessor. It took twenty-one years to get from the transistor to the microprocessor; twenty-one years in which the computer industry played very little part, except towards the end, and was certainly not a major consumer of solid state devices."(207)

Volgt de geschiedenis van transistor en microprocessor waarin blijkt hoe simpele feiten uit de publieke herinnering werden geschrapt uit commerciële motieven (patenten) of om kritiekloos geklets over de informatierevolutie in de wereld te kunnen zetten.

Halfgeleiders - kwartskristallen ('silicon') - werden bijvoorbeeld al eerder gebruikt in radio en verder onderzocht voor telefoonschakelingen en voor RADAR (= RAdio Detection and RAnging). Ook de eigenschappen van germanium waren bekend. Er waren kortom al vele stappen gezet voordat Bell Labs in juli 1948 de 'point contact transistor' van Bardeen en Brattain presenteerde. En die transistor was niet eens zo goed. Shockley en anderen gingen verder met onderzoek. Shockley kwam later met een 'junction transistor'. Shockley geldt als 'de uitvinder van de transistor' - maar dat is een wel erg simpele of zelfs een verkeerde voorstelling van zaken. Ook hier ging de ontwikkeling geleidelijk en waren vele mensen met dezelfde ideeën bezig.

Men slaagde er overigens pas in 1951 in om die 'junction transistor' ook werkelijk te produceren. Achttien jaar later werd op 5 november 1969 de 4004-chip aangekondigd. Deze historische gang van zaken wordt door aanhangers van de 'informatierevolutie'-hype volkomen vertekend. De overlap van de ontwikkelingen van transistor / 'integrated circuit' (IC) / 'large scale integrated circuit' (LSI) / microprocessor was complex en leidde uiteindelijk juist tot vertraging in het ontwikkelen van de PC omdat producenten van de producten zichzelf niet in de vingers wilden snijden.

Ook werden de technieken helemaal niet snel opgepikt: het duurde vijftien jaar voordat de fabrikanten gebruik gingen maken van transistors in de televisie. De computerindustrie was uiteindelijk wel geïnteresseerd in geheugenchips en Intel (opgericht door Robert Noyce) ging die maken. Het feit dat bureaurekenmachines uiteindelijk leidden tot de 'uitvinding' van de microprocessor als Central Processing Unit (CPU) door Marcian (Ted) Hoff en Frederico Fagin (bij Intel in 1969) zegt alles.

"In all, the transistor, far from causing a massacre, is a classic example of what results from the balance between a slow working supervening necessity and the suppression of a device's radical potential, to wit - a fairly stabilised change-over period."(219)

"Just as valve people believed the transistor was 'the enemy', so computer people responded to the microprocessor in much the same way. Because of this background, the computer's operation as a supervening necessity to the microprocessor occurred in a series of tangential events and parallel tendencies."(225)

(227) 12 - The coming of the microcomputer

Het hoofdstuk vat eerst nog eens de situatie samen in de computerindustrie en wat die betekende voor het gebruik van buizen, transistors, IC's en zo verder. De computerindustrie bleek conservatief.

"By 1965 there were still only 31,000 computers worldwide, perhaps a somewhat inflated figure, and they were all large main frames."(230)

Maar in 1960 kwam Ken Olsen van DEC met de PDP 1, kleiner en goedkoper en moderner dan de 'main frames' van de concurrentie. In 1963 kwam hij met een volledig getransistoriseerde PDP 8, nog kleiner en goedkoper. Het was een hit: de machine verkocht tussen 1965 en 1970 enorm goed. Het woord 'minicomputer ontstond voor dat soort computers. Minicomputers gebruikten IC's. De fabrikanten van 'main frames' begonnen pas veel later IC's te gebruiken.

"Twelve years were to pass from the demonstration of the transistor effect (1947) to the introduction of the planar process (1959), the essential technical breakthrough; and then a further ten years from that advance to the invention of the microprocessor (1969); and a further five years (1974) before anybody thought to use a CPU to build a personal computer.(...) This is basically more an evolutionary than a revolutionary history. So with the CPU, the pattern established with the transistor and the IC repeated itself ..."(231)

Waarmee Winston bedoelt dat de computerindustrie weer sceptisch reageerde op de mogelijkheden van de CPU en er helemaal geen zin in had. Pas in 1974 - met de Intel 8080 - begon dat te veranderen omdat er voldoende vertrouwen was gegroeid in microprocessoren. In januari 1975 werd de Altair 8800 op de markt gebracht als een persoonlijke minicomputer. En ook al moest je hem helemaal zelf in elkaar zetten: het liep meteen storm. De grote bedrijven van de computerindustrie begonnen pas te reageren toen er al allerlei kleine bedrijfjes opgekomen waren die 'home computers' maakten en verkochten en enorm veel succes bleken te hebben. In 1981 pas kwam IBM met zijn PC.

"It sold 35,000 of them that first year which was also, of course, Year 33 of the 'revolution'."(235)

Probleem was alleen dat het nut van een computer niet erg groot was zonder software - en die kwam er pas geleidelijk. Computers werden in de huizen en op scholen vaak nauwelijks gebruikt, omdat niet duidelijk was waarvoor ze gebruikt kónden worden ondanks de hype die marketing-afdelingen van bedrijven creërden.

"The gap between the hype of revolution and the reality of the underused, complex and extremely expensive consumer durable sitting in millions of middle-class Western homes grew wider. Only the endlessly replenished smoke-screen of hype prevented this from being clearly seen."(238)

"The question is largely begged as to what is the real impact of the machine on society. It is emblematic that, throughout the literature of the Information Revolution, the suggested inevitable social upheaval seldom makes sufficient difference for the secretary in the new electronic office not to be a woman and her boss a man."(239)

"The fact is that the development of the computer is of a piece with the development of other technologies of electronic communications. For fifty years, technicists have constantly told us the machine will revolutionise our lives. It is time for them to look round the world, with its diminished economic expectations, with its persistence of bigotry and strife, its inequalities and stupidities, and tell us exactly where and how the computer has fundamentally impacted on all that."(240)

(241) Part IV - The intricate web of trails, this grand system

(243) 13 - The beginnings of networks

Mensen vergeten te gemakkelijk hoe bepalend het idee 'netwerk' is voor alle mogelijke technieken. Denk aan transportnetwerken, aan het post- en telegraafverkeer, aan de netwerken van gas-, water- en elektriciteitsleidingen. Denk aan het telefonienetwerk.

"In order to provide a context for outlining the development of the Internet we need to go back to the beginning, to the start of electronic communications, to show how central the building of networks has been to their succes and how much the current networking of computers conforms to these historical patterns."(243)

Volgt een bespreking van de ontwikkeling van telegraaf en telefonie met de nadruk op de vraag of privébezit en competitie en concurrentie (zoals in de kapitalistische VS) tot betere voorzieningen en prijzen voor de klanten leiden dan staats- of collectief bezit, overheidsmonopolies, en regulatie van bovenaf (zoals in de Europese landen). De mythe dat concurrentie de beste weg is, wordt onderuit gehaald met historische feiten. Het hoofdstuk constateert op het eind dan ook dat het de vraag is of de huidige neoliberale privatisering in Europa zoveel zal opleveren voor de voorzieningen / klanten.

(261) 14 - Networks and recording technologies

Over radio- en TV-netwerken. In de VS het verhaal van AT&T, RCA, NBC, CBS. In de VS weer privé-ondernemingen. In Europa ontstonden landelijke door de overheid gecontroleerde netwerken. Distributie ging waar mogelijk over landlijnen (co-ax vanaf 1936) naar zendstations, en anders draadloos, later ook via satelliet. Tijdzones werden uiteindelijk overbrugd met opname-apparatuur, eerst voor radioprogramma's, later ook voor televisie-uitzendingen.

(276) 15 - Communications satellites

Eerst moest er rakettechniek ontwikkeld worden - dat gebeurde vanaf vlak voor WO II. Vanaf 1945 werden theorieën ontwikkeld over de mogelijkheden voor satellieten in hogere en lagere banen om de aarde. Vanaf 1957 - met Spoetnik 1 en 2 en Explorer 1 - ging het snel met de ideeën en de uitvoering ervan.

Al gauw werd er ook gewerkt aan een geostationaire satelliet die ook TV kon doorgeven van het ene continent naar het andere. De motieven zijn dubbel: van één kant is er de journalistieke verslaafdheid een onmiddellijk doorgeven van nieuws en rapportages; van de andere kant speelde duidelijk de politieke behoefte van de VS mee om een dominante positie in te nemen in telecommunicatiesystemen. Het realiseren van een geostationaire satelliet op een hoogte van 22.375 mijlen werd dan ook niet zonder meer aan privé-ondernemingen overgelaten zoals in de VS de gewoonte was, een andere constructie werd verzonnen en er werd zelfs enigszins rekening gehouden met andere bevriende landen.

In 1963 werd de eerste geostationaire satelliet Syncom gelanceerd, maar met Syncom III lukte het pas zoals gepland. Vanaf datzelfde jaar was echter ook duidelijk dat Europa geen zin had in de dominantie van de VS op het vlak van satellietcommunicatie. COMSAT - het consortium dat in de VS de eigenaar werd van de satellietcommunicatie - moest na internationaal overleg de controle in 1965 overdragen aan een meer internationale organisatie: INTELSAT. Maar COMSAT bleef daarin een +50% belang hebben.

De Amerikaanse invloed bleef dus onevenredig groot en de samenwerking liep niet - de satelliet Intelsat I ('Early Bird') werd nauwelijks gebruikt, vrijwel alle satellieten of onderdelen ervoor werden door Amerikaanse bedrijven gebouwd, er werd nauwelijks kennis overgedragen naar de andere partners. Pas na nieuwe onderhandelingen tot 1971 werd dat veranderd in het voordeel van de andere partners.

In feite ging het hier dus allemaal om politieke macht. Technisch gezien was het niet zo - zoals oorspronkelijk gedacht - dat communicatie via satellieten ten koste zou gaan van communicatie via (zee)kabels. Integendeel: beide bleven zich uiteindelijk naast elkaar ontwikkelen, onder andere omdat de behoefte aan communicatie groeide en het verkeer over alle media dus toenam. En met de inzet van glasvezelkabels met een enorm grote capaciteit verloor de communicatie via satellieten aan belang.

"In the 1990s, with further optic cables of even greater capacity laid or planned, the initial belief that satellites would dominate international telecommunications was, like so many Information Revolution certainties, proved to be in error. Fibre cables have the potential to turn geostationary communications satellites into nothing but space litter by the turn of the millennium. Only their unique usefulness in television broadcasting direct to homes protects them from this fate, while low-orbit birds by the late 1990s were looking to be of use, this time to feed mobile phones."(293-294)

(295) 16 - The satellite era

Over de verdere lotgevallen van COMSAT in de VS-thuismarkt voor satelliet en televisie ('Direct Broadcast Satellites'). Satelliettelevisie tegenover kabeltelevisie tegenover digitale televisie tegenover digitale HD-televisie: de ontwikkeling ervan werd op allerlei manieren geremd door bureaucratie, door andere bedrijven die hun belangen bedreigd zagen, en door opkomende andere technieken.

(305) 17 - Cable television

Vanaf het begin staan de twee alternatieven voor transmissie van signalen in netwerken (via de kabel en via de lucht, bedraad en draadloos) in een soort van concurrentie met elkaar. Dat is zo bij de telefoon, dat is zo bij radio en televisie. In het begin waren radio- en televisienetwerken ook bedraad. Later werd dat - behalve in bepaalde omstandigheden - vervangen door draadloze 'broadcasting'. Maar kabeltelevisie was technisch vanaf het begin mogelijk, werd alleen weer om allerlei redenen tegengehouden.

Radio-ontvangst via hoge-kwaliteit-kabel was er al vanaf 1920 en was in Nederland voor WO II erg populair. De ontvangstkwaliteit was beter dan die via de ether. Deze ontwikkeling werd echter zwaar belemmerd door de staatsmonopolies.

"In the event, neither the attractions of foreign stations (with dance bands on Sundays) nor lacuna in the domestic transmission system were sufficient in Britain or on the Continent to allow public demand to sweep away the paternalistic objections of the postal and broadcasting authorities. Cable radio as a rival programming service withered on the branch."(306)

Iets dergelijks gebeurde met televisie. De coaxkabel leidde al in 1951 tot TV via kabel, omdat de ontvangst beter was, maar toen UHF na 1963 opkwam was de ontvangst door de lucht ook beter en werd kabeltelevisie weer belemmerd. Totdat gemeenten iets gingen doen aan de vele antennes op de daken werden mensen in Europa - om de kwaliteit van het signaal goed te houden - verplicht gebruik te maken van 13 VHF en 69 UHF-kanalen en van programma's aangeboden door een beperkt aantal landelijke netwerken.

In de VS was er geen UHF, was er een slechter kleurensysteem (NTSC) en was het land met zijn bergen en dalen een belemmering voor goede ontvangst van TV via de ether. Desondanks bleef de FCC - die zich voor al op de grote stad richtte omdat dat de meeste advertentieinkomsten genereerde voor de betrokken bedrijven - meer TV-stations die programma's uitzonden via de ether verbieden. Dat ging ten koste van de ontvangst op het platteland - wat in de VS een groot gebied is.

Al in 1950 begon men buiten de steden daarom lokale kabeltelevisie uit te proberen om aan die beperkingen van de FCC en de lsechte ontvangst van het signaal te ontsnappen. Omdat de ontvangst via de ether zelfs in de steden slecht was - vooral toen ook in kleur werd uitgezonden - werd kabeltelevisie in de VS bijzonder populair. Vaak werden geïmporteerde programma's uitgezonden. Vanwege auteursrechtenkwesties kwamen daar rechtszaken over en uiteindelijk verbood de FCC vanaf 1965 dit soort zaken en begon kabeltelevisie weg te reguleren. Een decennium later werden betere auteursrechtenwetten gemaakt en kwam het tot deregulering. Kabeltelevisie kwam weer op.

Betaaltelevisie - eerst voor films, later ook voor sport en nieuws - kwam toen ook op. Voor de nationale distributie van materiaal werd gebruik gemaakt van satellieten, waarna de kabelbedrijven het via de kabel naar abonnees transporteerden. Er ontstonden grote kabelTVbedrijven zoals die van Ted Turner die in 1980 de 24-uurs-nieuwsdienst CNN lanceerden en later ook muziekzender MTV en sportzender ESPN. Kabeltelevisie kwam zo snel op dat de dienstverlening slecht was en regulatie zelfs in de VS noodzakelijk gevonden werd (eind 90-er jaren, ondanks een veto van Bush Sr.).

Overigens laat onderzoek zien dat het toegenomen aantal programmakanalen niet heeft geleid tot betere programma's of originele ideeën daarvoor: in feite bleef het programma-aanbod hetzelfde. Ook blijkt dat mensen helemaal geen behoefter hebben aan eindeloos veel kanalen en zich beperken tot een klein aantal kanalen die ze steeds gebruiken.

(321) 18 - The Internet

Ook de ontwikkeling van het Internet is niet uitzonderlijk en in lijn met de rest van technologische ontwikkelingen.

"The history and the pattern of its [van het Internet] development and the pace of its diffusion are, when all hyperbole is laid aside, not markedly different from the accounts given of the other networks here discussed - or, indeed, in general, from the technologies described in the earlier parts of this book."(321)

Ook die ontwikkeling past dus in het hier gehanteerde model.

[De gepresenteerde geschiedenis van Internet is bekend. Wat betreft de verdere gevolgen en de waarderingen ervan is dit verhaal wat verouderd door de verschijningsdatum van het boek: 1998.]