Fenomenologie Hermeneutiek Kennissociologie Logisch positivisme Algemeen Popper SciëntismeIncididunt nisi non nisi incididunt velit cillum magna commodo proident officia enim.
Sigmund FREUDOver de vraag of mensen die geen arts zijn de psychoanalyse mogen uitoefenen. Het feit dat de psychoanalyse in de eerste decennia door medici met vijandigheid tegemoet werd getreden of juist volkomen genegeerd werd, maakt het niet per se een positieve vooruitgang dat medici nu stellen dat psychoanalyse onder bepaalde omstandigheden en voorwaarden gewenst is maar dan wel alleen door artsen uitgevoerd mag worden.
Wettelijk is een en ander overigens per land verschillend geregeld (VS en Duitsland tegenover Oostenrijk bijvoorbeeld; in het laatste land is het voor niet-artsen verboden zieken te behandelen, dus ook mensen met psychische probklemen). Maar wat is een 'zieke' en wat een is een 'niet-arts', een leek? Daar gaat het hier over. Aan onpartijdige derden wil Freud hier uitleggen wat zijn standpunt is. Daartoe moet hij inzicht geven in wat de psychoanalyse eigenlijk is. De stijl is dan ook een soort van dialoog met die onpartijdige derde waarin hij de essenties van de psychoanalyse uitlegt.
"Wir wollen übrigens das Wort nicht verachten. Es ist doch ein mächtiges Instrument, es ist das Mittel, durch das wir einander unsere Gefühle kundgeben, der Weg, auf den anderen Einfluß zu nehmen. Worte können unsagbar wohltun und fürchterliche Verletzungen zufügen. Gewiß, zu allem Anfang war die Tat, das Wort kam später, es war unter manchen Verhältnissen ein kultureller Fortschritt, wenn sich die Tat zum Wort ermäßigte. Aber das Wort war doch ursprünglich ein Zauber, ein magischer Akt, und es hat noch viel von seiner alten Kraft bewahrt."(278)
[Merkwaardige opvatting: de taal is het middel waarmee we onze gevoelens presenteren. Niet alleen natuurlijk. Hier weer die enorme nadruk op het praten, de woorden, terwijl ik door zijn eigen uitspraken zeker weet dat Freud ook op allerlei non-verbale reacties zat te letten.]
"Mit etwas Vorsicht und Selbstzucht kann man die meisten der Gefahren der Traumdeutung sicher vermeiden."(285)
[Blijkbaar was er binnen de psychoanalytische beweging toch ook wel discussie over de betrouwbaarheid van de droomduiding.]
Over het 'psychische apparaat' zegt Freud hier:
"Wir werden den stofflichen Gesichtspunkt überhaupt beiseite lassen, den räumlichen aber nicht. Wir stellen uns den unbekannten Apparat, der den seelischen Verrichtungen dient, nämlich wirklich wie ein Instrument vor, aus mehreren Teilen aufgebaut – die wir Instanzen heißen –, die ein jeder eine besondere Funktion versehen und die eine feste räumliche Beziehung zueinander haben, d.h., die räumliche Beziehung, das »vor« und »hinter«, »oberflächlich« und »tief«, hat für uns zunächst nur den Sinn einer Darstellung der regelmäßigen Aufeinanderfolge der Funktionen.(...) Was wollen Sie, es ist eine Hilfsvorstellung wie soviele in den Wissenschaften."(286)
"So stellen wir uns vor, das Ich sei die durch den Einfluß der Außenwelt (der Realität) modifizierte Schichte des seelischen Apparats, des Es. Sie sehen dabei, in welcher Weise wir in der Psychoanalyse mit räumlichen Auffassungen Ernst machen. Das Ich ist uns wirklich das Oberflächliche, das Es das Tiefere, von außen betrachtet natürlich. Das Ich liegt zwischen der Realität und dem Es, dem eigentlich Seelischen.(287)
[Dat beeld van het 'psychische apparaat' is voor Freud dus een bepaald model dat iets duidelijk moet maken over de psychische functies. Desondanks blijf ik vinden dat zo'n ruimtelijk model misleidend is en niet veel goeds doet, eerder het tegendeel.]
"Der einzig zulässige Gegensatz ist der zwischen bewußt und unbewußt. Aber es wäre ein folgenschwerer Irrtum zu glauben, dieser Gegensatz fiele mit der Scheidung von Ich und Es zusammen. Allerdings, es wäre wunderschön, wenn es so einfach wäre, unsere Theorie hätte dann ein leichtes Spiel, aber es ist nicht so einfach. Richtig ist nur, daß alles, was im Es vorgeht, unbewußt ist und bleibt und daß die Vorgänge im Ich bewußt werden können, sie allein. Aber sie sind es nicht alle, nicht immer, nicht notwendig, und große Anteile des Ichs können dauernd unbewußt bleiben."(289)
[Een heel verwarrend taalgebruik. Misschien was het beter geweest het simpel te houden?]
"Wir heißen diese Körperbedürfnisse, insofern sie Anreize für seelische Tätigkeit darstellen, Triebe, ein Wort, um das uns viele moderne Sprachen beneiden. Diese Triebe erfüllen nun das Es; alle Energie im Es, können wir abkürzend sagen, stammt von ihnen. Die Kräfte im Ich haben auch keine andere Herkunft, sie sind von denen im Es abgeleitet. Was wollen nun die Triebe? Befriedigung, d.h. die Herstellung solcher Situationen, in denen die Körperbedürfnisse erlöschen können. Das Herabsinken der Bedürfnisspannung wird von unserem Bewußtseinsorgan als lustvoll empfunden, eine Steigerung derselben bald als Unlust. Aus diesen Schwankungen entsteht die Reihe von Lust-Unlustempfindungen, nach der der ganze seelische Apparat seine Tätigkeit reguliert. Wir sprechen da von einer »Herrschaft des Lustprinzips«."(291)
[Dit is Freuds duidelijkste uitleg tot nu toe over dit punt. De driften zoeken bevrediging - zolang dat niet gebeurt en behoeften blijven bestaan is er sprake van onlust, zo gauw de bevrediging er is neemt de spanning door de behoeften af en dan is er sprake van lustgevoelens.
Het is overigens nog steeds een gevaarlijke manier van denken. Freud lijkt bijvoorbeeld het orgasme als een lustgevoel te zien en de weg er naar toe niet. Maar is het orgasme de behoefte van de seksuele drift of wordt die behoefte gevormd door het totaal van vrijen / lichamelijke intimiteit / opwinding / orgasme? Of misschien zelfs zonder orgasme - denk aan de Chinese filsoofie op dat punt? Zo ook met eten: lustgevoel is niet het weggaan van de honger, maar het eten zelf geeft lustgevoelens al lang voordat de honger weg is.
In het alledaagse denken is lust eigenlijk altijd gekoppeld aan het hele proces in de richting van het opheffen van honger of het orgasme. Ik heb het idee dat Freud zich nog steeds laat leiden door fysiologische prikkeltoestanden. Groeiend prikkeltotaal = onlust, afnemend prikkeltotaal = lust. Het is een erg beperkte kijk op menselijke verlangens en lust / onlust, vind ik. Niets over het 'Über-Ich' hier, trouwens, dat volgt pas later.]
"Jahre später haben einige meiner damaligen Schüler dem Bedürfnis nachgegeben, die menschliche Gesellschaft vom Joch der Sexualität, das ihr die Psychoanalyse auferlegen will, zu befreien. Der eine hat erklärt, das Sexuelle bedeute gar nicht die Sexualität, sondern etwas anderes, Abstraktes, Mystisches; ein zweiter gar, das Sexualleben sei nur eines der Gebiete, auf dem der Mensch das ihn treibende Bedürfnis nach Macht und Herrschaft betätigen wolle. Sie haben sehr viel Beifall gefunden, für die nächste Zeit wenigstens."(299)
[Kritiek op Jung en Adler, neem ik aan.]
"Ein merkwürdiges Zusammentreffen, nicht wahr, daß schon das kleine Kind sich gegen die Macht der Sexualität sträubt, wie später der Redner in der gelehrten Gesellschaft und noch später meine Schüler, die ihre eigenen Theorien aufstellen? Wie das zugeht? Die allgemeinste Auskunft wäre, daß unsere Kultur überhaupt auf Kosten der Sexualität aufgebaut wird, aber es ist viel anderes darüber zu sagen."(300)
"Ein weiterer Charakter der frühkindlichen Sexualität ist, daß das eigentlich weibliche Geschlechtsglied in ihr noch keine Rolle spielt – es ist für das Kind noch nicht entdeckt. Aller Akzent fällt auf das männliche Glied, alles Interesse richtet sich darauf, ob dies vorhanden ist oder nicht. Vom Geschlechtsleben des kleinen Mädchens wissen wir weniger als von dem des Knaben. Wir brauchen uns dieser Differenz nicht zu schämen; ist doch auch das Geschlechtsleben des erwachsenen Weibes ein dark continent für die Psychologie. Aber wir haben erkannt, daß das Mädchen den Mangel eines dem männlichen gleichwertigen Geschlechtsgliedes schwer empfindet, sich darum für minderwertig hält und daß dieser »Penisneid« einer ganzen Reihe charakteristisch weiblicher Reaktionen den Ursprung gibt."(303)
[Eigenlijk is dat hele gedoe over het Oedipuscomplex bij Freud het zwakste deel van heel zijn theorievorming. Op zichzelf al, maar nog meer omdat hij er zo'n grote vooroordelen over vrouwen op nahoudt en totaal ondeskundig is op het vlak van hun leven en seksualiteit. Nog steeds - en dit is geschreven in 1926 - constateert hij dat 'we' minder over de seksualiteit van meisjes weten dan van de seksualiteit van jongens. En opnieuw is niet duidelijk waarom dat zo zou zijn. Ook de seksualiteit van de volwassen vrouw is nog steeds een 'dark continent' voor hem, ondanks al zijn vrouwelijke therapeuten en vrienden. Hoe zou dat toch komen? Uit onwil waarschijnlijk, vanuit dat bevooroordeelde idee dat vrouwen lieve zachte mooie wezens zijn die 'we' niet lastig moeten vallen met al die nare intense seksuele agressieve verlangens en die 'wij mannen' daartegen moeten beschermen.]
"Sie [Oedipuscomplex, seksuele ontwikkeling van het kind] ruht auf unmittelbarer Beobachtung. Es ging so zu: Wir hatten zunächst den Inhalt der sexuellen Kindheit aus den Analysen Erwachsener, also zwanzig bis vierzig Jahre später, erschlossen. Später haben wir die Analysen an den Kindern selbst unternommen, und es war kein geringer Triumph, als sich an ihnen alles so bestätigen ließ, wie wir es trotz der Überlagerungen und Entstellungen der Zwischenzeit erraten hatten."(305)
[Welke waarnemingen? En door wie en op wat voor manier verkregen? Dit is dat typische bluffen van Freud over hoe wetenschappelijk hij wel niet bezig is.]
"Bei Völkern niedriger Kultur und in den unteren Schichten der Kulturvölker scheint die Sexualität der Kinder freigegeben zu sein. Damit ist wahrscheinlich ein starker Schutz gegen die spätere Erkrankung an individuellen Neurosen erzielt worden, aber nicht auch gleichzeitig eine außerordentliche Einbuße an der Eignung zu kulturellen Leistungen?"(308)
[Ook dat komt steeds terug. Het eerste is wel het geval, maar heeft weinig te maken met het tweede: ruimte laten aan kinderlijke seksualiteit beschermt tegen latere neurosen, maar dat hoeft echt niet te betekenen dat er geen culturele prestaties meer uit deze groep kunnen voortkomen omdat sublimatie dan niet nodig is. Ook die sublimatietheorie is bijzonder aan vechtbaar.]
"Mit einem Wort, Sie müssen dieses Material, seien es Erinnerungen, Einfälle oder Träume, erst deuten. Das geschieht natürlich mit Hinblick auf die Erwartungen, die sich in Ihnen dank Ihrer Sachkenntnis, während Sie zuhörten, gebildet haben.
»Deuten! Das ist ein garstiges Wort. Das höre ich nicht gerne, damit bringen Sie mich um alle Sicherheit. Wenn alles von meiner Deutung abhängt, wer steht mir dafür ein, daß ich richtig deute? Dann ist doch alles meiner Willkür überlassen.«
Gemach, es steht nicht so schlimm. Warum wollen Sie Ihre eigenen seelischen Vorgänge von der Gesetzmäßigkeit ausnehmen, die Sie für die des anderen anerkennen? Wenn Sie eine gewisse Selbstzucht gewonnen haben und über bestimmte Kenntnisse verfügen, werden Ihre Deutungen von Ihren persönlichen Eigenheiten unbeeinflußt sein und das Richtige treffen. Ich sage nicht, daß für diesen Teil der Aufgabe die Persönlichkeit des Analytikers gleichgiltig ist. Es kommt eine gewisse Feinhörigkeit für das unbewußte Verdrängte in Betracht, von der nicht jeder das gleiche Maß besitzt. Und vor allem knüpft hier die Verpflichtung für den Analytiker an, sich durch tiefreichende eigene Analyse für die vorurteilslose Aufnahme des analytischen Materials tauglich zu machen. Eines bleibt freilich übrig, was der »persönlichen Gleichung« bei astronomischen Beobachtungen gleichzusetzen ist; dies individuelle Moment wird in der Psychoanalyse immer eine größere Rolle spielen als anderswo. Ein abnormer Mensch mag ein korrekter Physiker werden können, als Analytiker wird er durch seine eigene Abnormität behindert sein, die Bilder des seelischen Lebens ohne Verzerrung zu erfassen. [mijn nadruk] Da man niemand seine Abnormität beweisen kann, wird eine allgemeine Übereinstimmung in den Dingen der Tiefenpsychologie besonders schwer zu erreichen sein. Manche Psychologen meinen sogar, dies sei ganz aussichtslos und jeder Narr habe das gleiche Recht, seine Narrheit für Weisheit auszugeben. Ich bekenne, ich bin hierin optimistischer. Unsere Erfahrungen zeigen doch, daß auch in der Psychologie ziemlich befriedigende Übereinstimmungen zu erreichen sind. Jedes Forschungsgebiet hat eben seine besondere Schwierigkeit, die zu eliminieren wir uns bemühen müssen. Übrigens ist auch in der Deutungskunst der Analyse manches wie ein anderer Wissensstoff zu erlernen, zum Beispiel, was mit der eigentümlichen indirekten Darstellung durch Symbole zusammenhängt."(310-311)
[Hier dus het onderwerp 'betrouwbaarheid van de psychoanalytische kennis'. Ik vind dat Freud de problemen weer bagatelliseert. Die 'Feingehörigkeit' alleen al: als die sensitiviteit zo veel uitmaakt voor de juiste interpretatie van het verhaal van de patiënt, zal het noodzakelijkerwijs zo zijn dat de ene (fijngevoelige) analyst tot een heel andere interpretatie komt dan de andere (niet fijngevoelige) analyst. En wie heeft dan gelijk? En wie bepaalt dat? En is die sensitiviteit bij mensen eigenlijk vast te stellen?
Maar nog een groter probleem is de stelling dat zelfkennis (via eigen reflecties of zelfs via de leeranalyse) zou leiden tot onbevooroordeelde interpretaties. Het is nog helemaal niet zo duidelijk of dat in de alledagse praktijk van de analyse - of welke intermenselijke praktijk ook - wel zo werkt.
En als het zo is dat een analyticus die abnormaal is al gauw tot vertekende interpretaties zal komen, zoals Freud zegt, worden de problemen alleen maar groter. Want wat is 'abnormaal'? Wie bepaalt dat? En wie bepaalt dat iemand dat is? En wie bepaalt dat degene die dat bepaalt zelf zo normaal is? Hoe weet een patiënt dat hij niet met een totaal vertekende interpretatie te maken krijgt vanwege de persoonlijkheid van de analyticus? En hoe zou je kunnen weten dat een patiënt niet groot gelijk heeft om zich tegen een bepaalde interpretatie te verzetten?
Freud praat de problemen duidelijk weer weg. Alsof het ons helpt dat hij wat optimistischer is over de hele zaak.]
"Ein historisches Anrecht auf den Alleinbesitz der Analyse haben die Ärzte nicht, vielmehr haben sie bis vor kurzem alles aufgeboten, von der seichtesten Spötterei bis zur schwerwiegendsten Verleumdung, um ihr zu schaden. Sie werden mit Recht antworten, das gehört der Vergangenheit an und braucht die Zukunft nicht zu beeinflussen. Ich bin einverstanden, aber ich fürchte, die Zukunft wird anders sein, als Sie sie vorhergesagt haben."(320)
[Freud voorziet dat de artsen, met name psychiaters, zich de psychoanalyse toeëigenen zonder daarvoor zelfs maar geschoold te zijn. En wie is dan de kwakzalver, de man of vrouw zonder medisch diploma die wel getraind is in de psychoanalyse, of de man of vrouw met een medisch diploma maar zonder enige kennis van zaken of ervaring op het terrein van de psychoanalyse?]
"Die Psychiatrie allein sollte sich mit den Störungen der seelischen Funktionen beschäftigen, aber man weiß, in welcher Weise und mit welchen Absichten sie es tut. Sie sucht die körperlichen Bedingungen der Seelenstörungen auf und behandelt sie wie andere Krankheitsanlässe."(321)
"Schwere, dauernde Verschlimmerungen des Krankheitszustandes sind nach meinem Urteil auch bei ungeschickter Anwendung der Analyse nicht zu befürchten. Die unerfreulichen Reaktionen klingen nach einer Weile wieder ab. Neben den Traumen des Lebens, welche die Krankheit hervorgerufen haben, kommt das bißchen Mißhandlung durch den Arzt nicht in Betracht. Nur daß eben der ungeeignete therapeutische Versuch nichts Gutes für den Kranken geleistet hat."(324)
Zijn uiteindelijke conclusie overe de kwestie:
"Ich weiß nicht, ob Sie meine Motive richtig erraten haben. Vielleicht kann ich Ihnen später ein Zeugnis einer weniger parteiischen Stellungnahme vorlegen. Aber ich lege den Akzent auf die Forderung, daß niemand die Analyse ausüben soll, der nicht die Berechtigung dazu durch eine bestimmte Ausbildung erworben hat. Ob diese Person nun Arzt ist oder nicht, erscheint mir als nebensächlich."(324-325)
Hij wil nog verder gaan, een politieke visie komt om de hoek kijken:
"Ist die Ausübung der Psychoanalyse überhaupt ein Gegenstand, der behördlichem Eingreifen unterworfen werden soll, oder ist es zweckmäßiger, ihn der natürlichen Entwicklung zu überlassen? (...) In unserem Vaterlande herrscht von alters her ein wahrer furor prohibendi, eine Neigung zum Bevormunden, Eingreifen und Verbieten, die, wie wir alle wissen, nicht gerade gute Früchte getragen hat. Es scheint, daß es im neuen, republikanischen Österreich noch nicht viel anders geworden ist. Ich vermute, daß Sie bei der Entscheidung über den Fall der Psychoanalyse, der uns jetzt beschäftigt, ein gewichtiges Wort mitzureden haben; ich weiß nicht, ob Sie die Lust oder den Einfluß haben werden, sich den bürokratischen Neigungen zu widersetzen. Meine unmaßgeblichen Gedanken zu unserer Frage will ich Ihnen jedenfalls nicht ersparen. Ich meine, daß ein Überfluß an Verordnungen und Verboten der Autorität des Gesetzes schadet. Man kann beobachten: Wo nur wenige Verbote bestehen, da werden sie sorgfältig eingehalten; wo man auf Schritt und Tritt von Verboten begleitet wird, da fühlt man förmlich die Versuchung, sich über sie hinwegzusetzen."(326)
[Een liberaal standpunt. Vanuit eigenbelang natuurlijk.]
"Was mir für eine Politik des laissez faire zu sprechen scheint, habe ich bereits zusammengestellt. Wenn man sich anders entschließt, zu einer Politik des aktiven Eingreifens, dann allerdings scheint mir die eine lahme und ungerechte Maßregel des rücksichtslosen Verbots der Analyse durch Nichtärzte keine genügende Leistung zu sein."(328-329)
Analysten moeten natuurlijk geschoold zijn, maar er is ook wel iets te zeggen voor het voorbehouden van de analyse aan artsen, omdat die in staat zijn mogelijke somatische oorzaken uit te sluiten. Het zou dus in ieder geval een arts moeten zijn die de diagnose stelt of er bij somatische problemen die opduiken bijgehaald wordt.
"Ich räume ein, nein, ich fordere, daß der Arzt bei jedem Fall, der für die Analyse in Betracht kommt, vorerst die Diagnose stellen soll. Die übergroße Anzahl der Neurosen, die uns in Anspruch nehmen, sind zum Glück psychogener Natur und pathologisch unverdächtig. Hat der Arzt das konstatiert, so kann er die Behandlung ruhig dem Laienanalytiker überlassen."(334)
[Volgen nog meer uitweidingen die geen van alle erg belangrijk zijn.]
"Die sogenannte ärztliche Ausbildung erscheint mir als ein beschwerlicher Umweg zum analytischen Beruf, sie gibt dem Analytiker zwar vieles, was ihm unentbehrlich ist, lädt ihm aber außerdem zuviel auf, was er nie verwerten kann, und bringt die Gefahr mit sich, daß sein Interesse wie seine Denkweise von der Erfassung der psychischen Phänomene abgelenkt wird."(343)
"Die schroffste Ablehnung der Laienanalyse wird in diesen Diskussionen von unseren amerikanischen Kollegen vertreten. Ich halte es nicht für überflüssig, ihnen durch einige Bemerkungen zu erwidern."(348)